Het Zwijnensnuitje
Het zwijnesnuitje is een railomnibus. Rond 1920 werd alles te traag en te duur. Men zocht naar slimme gemengde treinen op lokale sporen. Door het omkeren en rangeren met goederen vertraagde het reizigersverkeer. Kleinbahnen hadden vaak geen draaischijf. De Triebwagen verscheen, een treinstel, maar ook die was nog te duur. Men bedenkt in 1925 een eerste DSB M1-3 railomnibus met één motor en verbetert die het jaar erna als DSB M21-22 met een tweede motor.
De Sächsische Maschinenfabrik Werdau zet in 1929 een autobus op meterspoor en last het stuur vast, maar hij was niet keerbaar. Maar dan, in 1932, verschijnt er een omkeerbare railomnibus, afgeleid uit de autowereld. Hij is van de fima Wismar AG.
Heen en weer
Die Wismarer Schienenbus bestond grotendeels uit auto-onderdelen. Er zat een Ford A benzine-motor in van 40pk met 4 versnellingen voor- en één achteruit. Daardoor was er in elke richting één motor nodig, maar dan reed hij ook wel 30km/u! In een pechgeval kon op de ‘achteruit’ van andere motor met rangeersnelheid worden gereden. Onderdelen waren gewoon bij Ford te koop. Later kwam er een sterkere Ford BB motor en ook een omkeermechanisme van Mylius, waardoor de twee motoren in één richting konden, en wel 50-60km/u! Nog later kwamen er sterkere 4 cilinder diesels. Al die motoren werden geplaatst buiten de cabine. Toegankelijk voor onderhoud stonden ze aan weerszijden in een soort snuit van 900mm breed. Dat markante uiterlijk gaf ze de bijnaam: Schweineschnäuzchen (zwijnensnuitje) of Ameisenbär (miereneter).
Constructie
De licht gewicht wagenkast was gelast op twee geperforeerde langsdragers die voor en achter naar elkaar toe liepen. Het totale gewicht was maar max. 6,6 ton en werd geveerd op rubbers in de wielbanden. Ze reden als een auto met een koppelingspedaal en een trommelrem op beide assen, maar slingerden door hun korte wielbasis. Er waren vier schuifdeuren van 740mm breed. Het interieur werd door leerlingen van de Bauhausstijl bedacht. De stoelen waren bekleed, de vloer kreeg linoleum. De lege bestuurdersplaats werd opgeklapt voor de toegang. Er werd eerst verwarmd met de motor, later apart. Er was elektrisch licht met een accu. Veel kregen een dakdrager en/of fietsendragers of bagageroosters bij de neuzen en een soort bullbar.
Redders in nood
Die lichte omnibussen redden vele lokale baantjes. De kosten waren laag, ze waren al rendabel met zes passagiers. De eerste werd geleverd aan de Kleinbahn Lüneburg-Soltau. De ervaringen waren zo goed, dat de stad Hannover er 9 bestelde voor lokaaltjes in de omgeving. Daardoor werd dit het type Hannover. De prijs was laag, 25.000 Reichsmark, de helft van een normale Triebwagen Trw, maar voor de 3de klasse waren ze toch behoorlijk populair. Smalspoor-typen T41 reden vanaf 1933 tussen Stadthagen en Stolzenau wel ca 271km per dag. Rond 1936 waren er vijf hoofdtypen:
Bijzondere uitvoeringen
De breedsporige hebben een breed middenpad. Ze lopen aan het einde schuin toe. De smal-spoorversies hebben een rechte wagenkast. Er zijn er ook op 900 en 750 mm spoor. Er zijn er maar weinig precies volgens deze vijf typen. Ze zijn allemaal op maat gemaakt. In Borkum had men vanaf 1940 een T1 voor het verkeer naar het Noordzeestrand. Soms reed er dan een T1 en een T2 met een bijwagen ertussen. Verder was er een T1 bij de Delmenhorst-Harpstedter Eisenbahn. Op de Cloppenburger Kreisbahn reed een extra smalle van 2,09m en bij de Prignitzer Kreiskleinbahn een extra lage.
Die was van binnen maar 1,9m. Meestal hadden ze schuifdeuren, soms draaideuren, maar dan meer naar ’t midden. Bij andere konden banken worden neergeklapt zodat ze als bagagebussen konden worden gebruikt. Op de 47 biggetjes waren er maar 2 bijwagens. In 1935 gingen er 8 naar de DRG. In de DDR werden er 49 door de Reichsbahn geannexeerd. Ook in Spanje waren miereneters gewild: tussen 1933 en 1937 reden daar 25 stuks met 3 bijwagens. Ze gingen later alle naar de RENFE. Vier kregen er daar nog sterkere motoren. Tegen 1960 waren ze allemaal uitgerangeerd. Nog één is er behouden door spoorvrienden van de AREMAF. Die is in 2016 gerestaureerd.
T5 Schweineschnautzchen 6m asstand
Er is ook nog een extra lange met 6m asstand, de zogenaamde T5. Hij is herkenbaar aan vier ramen per zijkant. De andere hebben drie ramen behalve dan het Kleine Schnäuzchen Hannover D, een zogenaamde T2. Dat heeft er maar twee per zijde en een spoorbreedte van 750mm. Die grote T5 is gebouwd voor het Saargebied in 1934. Hij heeft brede schuifdeuren en banken in de lengte. De T5, ofwel VT73 heeft twee 4 cilinder dieselmotoren van Humboldt-Deutz en het eerder genoemde Mylius omkeersysteem. Later bij Verkehrsgesellschaft Landkreis Osnabrück kreeg hij nog een bijwagen A8 en een een-assige bagagewagen.
Zagen, slijpen en schuren
Die langere T5 wil ik maken opZ. Zijn 6m wielbasis is opZ 27,3mm. Dat komt het dichtst in de buurt van Märklins railreinigingsbus 88020 die ik als donor wil gebruiken. Die heeft een wielbasis van 28mm. Maar er is wel een klein probleempje. Je moet heel wat aan het metalen chassis verzagen voor er eindelijk een Zwijnensnuit omheen past.
Allereerst moet het metalen achterbalkon worden versmald tot de basis voor één snuit. Met een beetje gegoochel heb ik de koppeling nog bewaard voor een bijwagen. In het echt heeft hij hooguit een noodkoppeling voor het wegslepen bij pech. De andere kant is erger. Die bestaat uit een groot metalen ballastblok voor het poetswiel en daar moet het deel af dat niet in de tweede snuit past. Nu is dat deel ter hoogte van het vroegere poetswiel al smaller, maar door het slijpwerk vervalt de bevestiging van het chassis aan de bovenbouw. Dat moest ik dus oplossen. Verder moest ik van de bovenkant nog wat soldeerpukkels afschuren en de uitstekende scharniertjes van de koolborstelhouders.
Bovenbouw
Nu alles is afgerond print ik mijn Corel-Draw tekening uit op 170grams fotopapier.
Eerst zijn de neuzen aan de beurt. Die snijd ik uit en plak ze rondom de beide chassisneuzen. Die dienen straks als houders voor de cabine. De zijkanten daarvan bouw ik op uit verschillende lagen zodat de deurtjes dieper liggen en ik er van printsheets ramen achter kan plakken.
Het dak maak ik van de blikken inlegbodem van een platte wagen 8610 voor de stevigheid. Hij wordt opgedikt met een print op zilverkarton.
Detaillering
Zwijnesnuitjes hebben een snor. Die bestaat uit een bagagerek met twee plateaus waarop fietsen kunnen. Het vergt een hele studie om door te hebben hoe zo'n ding in elkaar zit. Ik buig ze van zwart gelakt metaaldraad 0,3mm. Langs elke deur zitten twee gripstangen. Die worden van blank zilverdraad 0,25mm. De ladder opzij knip ik uit fijn zwart horrengaas. De mazen daavan zijn niet vierkant. Neem de lange kant voor de sporten, de korte voor de tussenruimten. Dan is er nog het bagagerek op het dak. Hiervoor heb ik heel fijn metaalgaas. De hekjes maak ik weer van 0,25mm zilverdraad.